[ Pobierz całość w formacie PDF ]
Een man draagt schoenen.
Een meisje is een volwassene.
Jongens zijn volwassenen.
Een tafel danst.
Een hoed is zwart.
Een vis is een dier.
Een hoed is groter dan een boot.
Een kopje is kleiner dan een boot.
87
Dutch I Exercises 9/28/01 8:35 AM Page 87
Hoofdstuk 2, 2-01 t/m 2-05, vervolgd
Teksten
A.
De bal en de appel
De jongen gooit de bal. Het meisje gooit de bal niet. Zij gooit een appel. De jongen lacht. Hij vangt de
appel. De jongen eet de appel.
1. Wat gooit de jongen?
Antwoord: ______________________________________________________________
2. Wat gooit het meisje?
Antwoord: ______________________________________________________________
3. Wat eet de jongen?
Antwoord: ______________________________________________________________
B.
De zangeres
Een jonge vrouw zingt. Zij heeft de microfoon in haar rechterhand. Zij wijst met haar linkerhand naar
een man. Hij glimlacht en speelt op de gitaar. Hij draagt een bril.
1. Wie zingt er?
Antwoord: ______________________________________________________________
2. Wat doet de zangeres met haar linkerhand?
Antwoord: ______________________________________________________________
3. Wat draagt de man?
Antwoord: ______________________________________________________________
88
Dutch I Exercises 9/28/01 8:35 AM Page 88
drinkt/drinken
zit/zitten
springt/springen
zit/zitten
gesprongen
staan
ligt
rijdt/rijden
draagt/dragen
draagt/dragen
1. De jongen is in het water ____________________________.
2. Het meisje
____________________________ op de tractor.
3. De jongens en meisjes ____________________ van de tafel.
4. De man en de vrouw
______________________ op stoelen.
5. De hond
____________________________________ water.
B.
1. De man en de vrouw ______________________ op de muur.
2. De jongen
______________________________ op de fiets.
3. De jongen ______________________________ op de grond.
4. Deze vrouw
________________________ een spijkerbroek.
5. Deze vrouw
____________________________ een paraplu.
89
Hoofdstuk 2 Oefeningen
2-06 t/m 2-11
2. loopt
hoofd
bril
eet
hoed
ogen
drinkt
staat
Wat hoort bij elkaar?
1. oog
kam
borstel
voeten
handen
achter
naast
neus
3. oor
kopje
schaal
naast
boot
neus
tussen
water
Vul in:
A.
Dutch I Exercises 9/28/01 8:35 AM Page 89
Hoofdstuk 2, 2-06 t/m 2-11, vervolgd
Teksten
A.
Grote en kleine cirkels
De rode cirkel is groot. De blauwe cirkel is klein. De gele cirkel is de kleinste. Het zwarte vierkant is
groter dan de rode cirkel.
B.
De baby eet
De baby houdt het kopje in zijn rechterhand. Hij drinkt melk. De baby heeft de melk gedronken.
Hij wijst naar een banaan met zijn linkerhand en hij wijst naar zijn mond met zijn rechterhand.
Het kopje valt.
1. Wat drinkt de baby?
Antwoord: ______________________________________________________________
2. In welke hand heeft de baby het kopje?
Antwoord: ______________________________________________________________
3. Wat gaat hij eten?
Antwoord: ______________________________________________________________
90
De blauwe cirkel is groter dan de gele cirkel.
De blauwe cirkel is groter dan het zwarte vierkant.
De rode cirkel is kleiner dan het zwarte vierkant.
De blauwe cirkel is kleiner dan het zwarte vierkant.
Ja
Nee
1. ___ ___
2. ___ ___
3. ___ ___
4. ___ ___
Dutch I Exercises 9/28/01 8:35 AM Page 90
D.
De vrouw met de bal
De vrouw heeft een bal op haar hoofd. Zij loopt. De bal gaat vallen. Hij is gevallen. Hij ligt op de grond.
De vrouw schopt de bal.
1. Wat heeft de vrouw op haar hoofd?
Antwoord: ______________________________________________________________
2. De bal is gevallen. Waar is de bal?
Antwoord: ______________________________________________________________
3. De bal is gevallen. Wat doet de vrouw?
Antwoord: ______________________________________________________________
91
Hoofdstuk 2, 2-06 t/m 2-11, vervolgd
C.
De vrachtauto
De man is voor de vrachtauto. De kinderen zitten in de vrachtauto. De hond ligt onder de vrachtauto.
De olifant is achter het paard.
De kinderen zitten voor de man.
De hond ligt achter de man.
De hond ligt onder de vrachtauto.
Het paard is voor de olifant.
De kinderen zitten onder de hond.
Ja
Nee
1. ___ ___
2. ___ ___
3. ___ ___
4. ___ ___
5. ___ ___
Dutch I Exercises 9/28/01 8:35 AM Page 91
Hoofdstuk 2, 2-06 t/m 2-11, vervolgd
E.
De blauwe cirkel
Het meisje heeft het papier geknipt. Het papier is een blauwe cirkel. De jongen gooit de blauwe cirkel.
1. Wat heeft het meisje geknipt?
Antwoord: ______________________________________________________________
2. Is het papier een rode cirkel?
Antwoord: ______________________________________________________________
3. Wie gooit de blauwe cirkel?
Antwoord: ______________________________________________________________
F.
De fruitman
Een oude man met wit haar zit in de vrachtauto. Er staan grote kisten met bananen en manden met
appels op de vrachtauto. Hij draagt een blauw shirt, een zwarte broek en een oude hoed. Een klein
meisje rijdt op haar fiets. Zij wijst naar de appels. De man houdt iets ronds en roods in zijn hand.
Het meisje lacht.
1. Wat draagt de man?
Antwoord: ______________________________________________________________
2. Wat staat er op de vrachtauto?
Antwoord: ______________________________________________________________
3. Wat houdt de man in zijn hand?
Antwoord: ______________________________________________________________
92
Dutch I Exercises 9/28/01 8:35 AM Page 92
B.
De jongen in het gras.
Een jongen met kort krullend haar ligt buiten in het groene gras. Hij draagt een blauw overhemd en
een spijkerbroek. Hij heeft een gele, een rode en een roze bloem in zijn linkerhand. Hij eet een appel
en drinkt sinaasappelsap.
1. Hoeveel kleuren zijn er in dit verhaal?
Antwoord: ______________________________________________________________
2. Is het haar van de jongen lang en blond?
Antwoord: ______________________________________________________________
93
Er zijn meer geldstukken dan paarden.
Er zijn meer meisjes dan paraplu’s.
Er zijn meer paarden dan meisjes.
Er zijn minder meisjes dan paraplu’s.
Er zijn evenveel geldstukken als tomaten.
Ja
Nee
1. ___ ___
2. ___ ___
3. ___ ___
4. ___ ___
5. ___ ___
A.
Getallen
Er zijn negen paarden. Er zijn zeven paraplu’s. Er zijn zes meisjes. Er zijn tien geldstukken. Er zijn
tien tomaten.
Hoofdstuk 3 Oefeningen
3-01 t/m 3-05
2. binnen
onder
boven
buiten
voor
zonder
met
achter
4. vrouw
stoelen
tafel
hand
arm
tomaat
aardbei
jurk
Wat hoort bij elkaar?
1. krullend
dik
lang
wit
zwart
kort
slank
groot
klein
steil
3. sok
bussen
broek
bananen
kam
schoen
appels
overhemd
auto’s
haar
Teksten
Dutch I Exercises 9/28/01 8:35 AM Page 93
Hoofdstuk 3, 3-01 t/m 3-05, vervolgd
3. Wat drinkt hij?
Antwoord: ______________________________________________________________
4. Wat eet hij?
Antwoord: ______________________________________________________________
C.
Het meisje en het paard
Het meisje draagt een hoed. Zij borstelt het paard. Zij houdt een appel in haar hand. Oh! Het paard
eet de appel! Het paard eet de hoed!
1. Wat draagt het meisje?
Antwoord: ______________________________________________________________
2. Wat doet het meisje?
Antwoord: ______________________________________________________________
3. Wat doet het paard?
Antwoord: ______________________________________________________________
D.
De clown en de jongen
De clown houdt een paraplu en een banaan in zijn handen. Hij gooit de banaan. De jongen vangt de
banaan. De clown springt en houdt een paraplu in zijn mond.
1. Wat houdt de clown in zijn handen?
Antwoord: ______________________________________________________________
2. Wat gooit de clown?
Antwoord: ______________________________________________________________
3. Wat doet de jongen?
Antwoord: ______________________________________________________________
4. Wat doet de clown met de paraplu?
Antwoord: ______________________________________________________________
94
Dutch I Exercises 9/28/01 8:35 AM Page 94
jong
sterk
lelijk
kort
dik
neus
vingers
hand
voeten
repareert
typt
bakt
borstelen
lezen
geeft les
brood
op vier poten
zwemt
ligt
Hoofdstuk 3 Oefeningen
3-06 t/m 3-11
Wat hoort bij elkaar?
1. ziek
schaamt
2. zwak
genoeg gegeten koud
mooi
blij
gezond
lang
heet
honger
slank
trots
bedroefd
oud
3. dorst
dokter
4. arm
[ Pobierz całość w formacie PDF ]